De verkiezingen van 2025 vormden opnieuw een spiegel van de Nederlandse samenleving. De politieke kaarten zijn verschoven, maar de richting is nauwelijks veranderd. De traditionele linkse partijen – GroenLinks-PvdA, SP, PvdD en Volt – verloren gezamenlijk bijna een kwart van hun zetels, maar ook het electoraat als geheel lijkt niet te hebben gekozen voor inhoudelijke vernieuwing.

Wat opvalt, is niet zozeer wát men stemde, maar waarop men stemde: de uiterlijke schijn van geloofwaardigheid, van leiderschap, van morele duidelijkheid. In werkelijkheid koos de kiezer grotendeels voor de partijen die Nederland de afgelopen twintig jaar hebben gevormd – en in veel opzichten ook verlamd. De belofte van “nieuw leiderschap” bleek opnieuw een herhaling van oude reflexen. De politiek bleef gevangen in het toneel van sentiment, terwijl de structurele
hervormingen die Nederland van het slot kunnen halen – deregulering, belastingvereenvoudiging, herwaardering van ondernemerschap en arbeid – opnieuw naar de achtergrond verdwenen.
De linkse nederlaag als symptoom van morele stagnatie
Frans Timmermans’ poging om GroenLinks en PvdA te fuseren tot een brede progressieve volkspartij leek aanvankelijk strategisch slim. Maar de fusie bracht geen energie, enkel compromis. De partij verloor richting en herkenbaarheid; het verhaal over klimaat en rechtvaardigheid werd technisch, niet inspirerend. De Socialistische Partij verdween verder in retoriek zonder realisme, en Volt bleef gevangen in de idealistische taal van Europese bureaucratie. Het gevolg was voorspelbaar: de progressieve kiezer keerde zich af, niet uit cynisme, maar uit teleurstelling. Het vertrouwen in de morele autoriteit van links is aangetast door haar onvermogen de realiteit onder ogen te zien: dat solidariteit niet oneindig is, en dat draagkracht voor inclusie alleen bestaat als er economische vitaliteit is om het te dragen.
De politiek van schijn en sentiment
De uitslag van 2025 laat zien hoe diep Nederland is verzand in impressionistische politiek. De kiezer laat zich niet meer leiden door programmapunten of coherente visies, maar door de presentatie van zekerheid. Campagnes worden geformatteerd als mediaproducten: slogans, soundbites, ‘persoonlijke verhalen’. D66 wist daarvan het meest te profiteren.
Rob Jetten presenteerde zich als de belichaming van progressieve degelijkheid: milieubewust, jong, verbindend. Zijn partij werd in de media gevierd als “het redelijke alternatief” – een imago dat zwaar leunt op esthetiek, niet op inhoud. Toch blijft de paradox schrijnend: de partij die zich presenteert als vernieuwer, belichaamt het systeem dat de structurele vernieuwing al decennia tegenhoudt. Dezelfde coalities, dezelfde instituties, dezelfde beleidscultuur. De kiezer koos voor de geruststelling van het bekende – ook al is dat bekende de oorzaak van het probleem.
De gemiste kans: BVNL en het vergeten pragmatisme
Te midden van deze herhaling stond één partij die wél een helder, uitvoerbaar en coherent programma presenteerde om Nederland daadwerkelijk van het slot te krijgen: Belang Van Nederland (BVNL). De partij bracht voorstellen voor economische groei, vermindering van regeldruk, hervorming van belastingstructuren, versterking van energie-onafhankelijkheid en het stimuleren van ondernemerschap. In meritocratische zin vertegenwoordigde BVNL precies dat wat het Nederlandse politieke bestel tekortkomt: de koppeling van persoonlijke verantwoordelijkheid aan maatschappelijke beloning, van sociale bescherming aan economische dynamiek, en van vrijheid aan wederkerigheid. Maar het electoraat herkende deze inhoud niet. De partij werd overschaduwd door mediabedrijfspolitiek – de strijd tussen gezichten,
niet ideeën. In een tijdperk waarin beeldvorming belangrijker is dan beleid, werd rationeel pragmatisme verward met kilheid. De kiezers reageerden op charisma en herkenning, niet op programma en competentie. Zo ging de enige kans op inhoudelijke vernieuwing verloren in de storm van oppervlakkige communicatie.
De verleiding van gemak: sentiment boven structuur
Dat de kiezer opnieuw terugvalt op de partijen van gisteren, heeft structurele oorzaken. Het Nederlandse politieke landschap is verankerd in instituties die verandering bemoeilijken: het partijkartel, de subsidiëring van campagne-infrastructuren, en een media-ecosysteem dat complexiteit vermijdt. Politieke partijen worden steeds meer marketingbureaus: hun product is niet beleid, maar beleving. De media hebben hun, deels betaalde, gewicht zeker laten gelden, D66 heeft ruim 2.4 miljoen euro kunnen aanwenden voor de campagne tegenover bijvoorbeeld BVNL, nog geen ton. Toch ligt de kern van de stagnatie niet in de instituties, maar in het collectieve verlangen naar illusie van rust. Na jaren van onzekerheid – pandemie, oorlog, stikstof, migratie, woningcrisis – verlangt de samenleving stabiliteit, en accepteert men stilstand als prijs voor rust. Dat is begrijpelijk, maar ook gevaarlijk: wie verandering uit de weg gaat, kiest impliciet voor verval.
Naar een sociaal-meritocratisch herstel
Het alternatief ligt niet aan de uitersten van het politieke spectrum, maar in een hernieuwde synthese van sociale rechtvaardigheid en meritocratische ordening. Een sociaal-meritocratische koers betekent:
- Vrijheid met verantwoordelijkheid: wie werkt, bouwt op. Wie steun nodig heeft, wordt geholpen, maar niet ontzorgd tot afhankelijkheid.
- Solidariteit met wederkerigheid: steun wordt geen recht zonder plicht, maar een middel tot herstel van zelfredzaamheid.
- Welvaart met waardigheid: ondernemerschap is geen bedreiging voor gelijkheid, maar haar voorwaarde. BVNL’s programma bevatte in potentie de bouwstenen voor een dergelijk model: deregulering waar bureaucratie verstikt, fiscale stimulansen waar innovatie wordt geremd, en sociale bescherming waar kwetsbaarheid reëel is. Maar zolang politieke aandacht wordt bepaald door oppervlakkige moraliteit, blijft de meritocratische dimensie van vooruitgang ondergewaardeerd.
Conclusie: voorbij de verpakking
De verkiezingen van 2025 tonen niet slechts een verschuiving in zetels, maar een diepere crisis in politieke waarneming. Nederland kiest niet meer op basis van argumenten, maar op basis van beeldvorming. Wie verandering belooft, krijgt applaus; wie hervorming voorstelt, krijgt stilte. Een samenleving die de schijn van morele helderheid verward met bestuurlijke daadkracht, zal telkens teleurgesteld worden. De werkelijke uitdaging is om opnieuw te leren onderscheiden tussen vorm en inhoud, moraal en moraaltheater, verandering en vernieuwing. De toekomst van Nederland zal niet worden bepaald door de partijen die het luidst roepen, maar door de minderheid die blijft denken, bouwen en verbinden. Dat is de essentie van een sociaal-meritocratisch herstel: niet het verdelen van rijkdom, maar het herstellen van de voorwaarden waaronder zij opnieuw kan worden gecreëerd.
Wie voorbij de schijn durft te kijken, zal ontdekken dat de echte verandering nooit begint met lawaai, maar met rede.”